Beschrijving Leefdomeinen

Leefdomeinen

Fysieke gezondheid
Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘lichamelijke gezondheid‘ gaat over de aan- of afwezigheid van een lichamelijke aandoening en – indien aanwezig – hoe de persoon hiermee omgaat. Onder lichamelijke aandoeningen worden zowel verwondingen (bijv. ten gevolge van ongeluk), als kortdurende (bijv. griep) en chronische ziekten (bijv. diabetes) verstaan. Wanneer de persoon kampt met fysieke gezondheidsproblemen is de vraag ook hoe hij/zij met de problemen omgaat: wordt de persoon behandeld en volgt de persoon de behandeling (is de persoon behandeltrouw). Daarnaast is van belang welke invloed de fysieke gezondheidsproblemen op het dagelijks functioneren van de persoon hebben? Als het dagelijks functioneren wordt belemmerd is de zelfredzaamheid op dit gebied minder.

ADL / Huishouden
Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘activiteiten in het dagelijks leven‘ gaat over de mate waarin de persoon alledaagse activiteiten uitvoert of de uitvoering organiseert. We onderscheiden twee categorieën: persoonlijke verzorging (zelfzorg) en verzorgen van het huishouden. Het gaat hierbij om basale taken om voor zichzelf te zorgen (eten, wassen, aankleden, naar toilet gaan) tot meer complexe taken zoals het organiseren van het huishouden en het eventueel zorgen voor anderen (kinderen of anderen waar de persoon voor verantwoordelijk gesteld is). Bij de beoordeling op dit domein worden zelfzorg-taken onderscheiden van meer complexe ADL-taken zoals het organiseren en verzorgen van het huishouden. We scharen onder dit leefdomein ook de kwaliteit van de huisvesting (dus wonen als fysiek voorwerp/woning). Het betreft een woning die veilig is, toereikend is (denk hierbij aan woonoppervlakte in relatie tot gezinsomvang, verwarming en verlichting) en passend bij de fysieke mogelijkheden van de bewoner (b.v. drempelloos/gelijkvloers als iemand slecht ter been is, maar ook levensloopbestendig (te maken) is.)

Financiën
Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘financiën‘ gaat over drie aspecten van inkomsten en uitgaven:

  • De bron van de inkomsten. Kan de persoon zelf in zijn inkomen voorzien door middel van betaald werk of komen de inkomsten voornamelijk uit een (bijstands-)uitkering?
  • De hoogte van de inkomsten in relatie tot uitgaven. Heeft de persoon voldoende inkomsten om in de basisbehoeften te voorzien, of gaat het geld op aan andere dingen, waardoor niet in de basisbehoeften wordt voorzien en/of schulden worden opgebouwd;
  • Het beheer en de dynamiek van (eventuele) schulden. Heeft de persoon schulden en zo ja, verminderen of groeien die schulden. Wie beheert die schulden, doet de persoon dit zelf of worden de schulden beheerd door een derde partij.

Mentale Gezondheid
Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘mentale/geestelijke gezondheid‘ gaat over de aan- of afwezigheid van geestelijke en mentale problemen en, als er sprake is van geestelijke/mentale problemen, hoe de persoon daarmee omgaat. De centrale vraag hier is of de persoon last heeft van symptomen van een geestelijke stoornis (denk bijv. aan depressieve-, bipolaire-, psychotische stoornis, schizofrenie, (posttraumatische) stressstoornis of persoonlijkheidsstoornis of mentale problematiek ( b.v. sociaal emotionele problematiek)). Wanneer de persoon kampt met een geestelijke stoornis of mentale problematiek is de vraag hoe hij met de problemen omgaat: wordt de persoon behandeld en volgt de persoon de behandeling (is de persoon behandeltrouw). Welke invloed heeft de geestelijke stoornis/mentale problematiek op het dagelijks functioneren van de persoon?

Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘verslaving gaat over het drugs-, gok/game- en alcoholgebruik van de persoon en welke invloed dit heeft op het dagelijks functioneren van de persoon. De (DSM-IV) criteria voor verslaving zijn (samengevat):

  1. tolerantie
  2. onthoudingsverschijnselen
  3. grote hoeveelheden – lange tijd
  4. ‘craving’
  5. veel tijd besteden aan bemachtigen/ gebruik/ herstel
  6. opgeven van belangrijke sociale/ beroepsmatige bezigheden
  7. doorgaan met gebruik ondanks kennis van negatieve fysieke of psychische gevolgen.

Een belangrijke vraag met betrekking tot dit domein is of en hoeveel problemen de persoon ondervindt met sociale, werk gerelateerde, of fysieke activiteiten ten gevolge van het alcohol-/ drug-/ gok-/game gebruik. Wanneer de persoon in behandeling is voor zijn verslaving weegt ook de behandeltrouw mee in de beoordeling op dit domein.

Opvoeden
Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘scholing kinderen’ gaat in feite over drie aspecten van scholing, namelijk:

  1. Ongeoorloofd verzuim. Staan leerplichtige kinderen ingeschreven bij een school, en hoe vaak waren kinderen de afgelopen maand ongeoorloofd afwezig tijdens de les?;
  2. De mogelijkheid om huiswerk te maken. In hoeverre worden leerplichtige kinderen in de gelegenheid gesteld en gefaciliteerd om buiten schooltijd aan schoolse taken te werken? Hiertoe rekenen we ook het inschakelen van bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding;
  3. Ouderbetrokkenheid. Is de ouder betrokken bij de school van zijn/haar kind en zo ja, in welke mate?

Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘lichamelijke verzorging’ gaat over de mate waarin de ouder zorgt voor een veilige fysieke omgeving, waarmee hij/zij een belangrijke randvoorwaarde schept voor een normale en gezonde ontwikkeling van het kind. Een belangrijke vraag in dit domein is of de lichamelijke basiszorg op orde is. De belangrijkste componenten van lichamelijke basiszorg zijn kleding, (gezonde) voeding, hygiëne, een veilige (woon)omgeving en medische zorg. Verder moet de ouder de lichamelijke ontwikkeling van een kind zien en leeftijdsadequaat stimuleren. Om volledig zelfredzaam te zijn moet een ouder bovendien voldoende beweging stimuleren. Daarnaast wordt beoordeeld hoe vaak ieder kind in het gezin in het afgelopen jaar (ernstige) ongelukken meemaakte. Een ongeluk wordt gedefinieerd als een incident waarvoor de hulp van een arts, medisch deskundige of EHBO’er moet worden ingeroepen. Ongelukken zijn in dit domein als indicator opgenomen omdat ze vaak het resultaat zijn van een combinatie van een onveilige omgeving, onveilig gedrag (van ouder én kind) en onvoldoende (of zelfs geen) toezicht van de ouder. Hoewel sommige ongevallen onder kinderen en jongeren natuurlijk vaak vóórkomen (vallen, verbranding of vergiftiging) en hoewel ongelukken nooit helemaal kunnen worden voorkómen, heeft de ouder wel een heel belangrijke taak met het oog op preventie van ongelukken. Het domein betreft tenslotte ook de signalering van lichamelijke mishandeling (een kind wordt letsel toegebracht) of lichamelijke verwaarlozing (een kind wordt verzorging en/of medische zorg onthouden).

Het domein ‘opvang‘  gaat over de vraag of een ouder zorgt voor (in)formele vormen van opvang of toezicht zodra de ouder zelf niet beschikbaar is én het (leerplichtige) kind niet op school is. Hiermee realiseert de ouder onder andere dat er toezicht is op het doen en laten van het kind in het openbare domein. Voorbeelden zijn kinderopvang, buitenschoolse opvang (BSO), (betaalde) oppas, gastoudergezinnen, grootouder(s), maar ook een sportvereniging kan een rol spelen. Van belang voor een score op dit domein is in de eerste plaats of noodzakelijke opvang beschikbaar is, en (indien opvang wel beschikbaar is) hoe betrouwbaar de beschikbaarheid is. Met betrouwbaarheid wordt vooral bedoeld of de opvang altijd en op afroep beschikbaar is, ook als dat betekent dat de opvang wordt verzorgd door meerdere wisselende partijen. In dit laatste geval is het wel extra belangrijk om te letten op de kwaliteit van de opvang: is of zijn de opvangende partij(en) voldoende toegerust om basiszorg en opvoedtaken naar behoren uit te voeren?

Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘sociaal-emotionele ondersteuning en ontwikkeling ’ gaat over de mate waarin de ouder zorgt voor een omgeving waarin het kind zich sociaal-emotioneel gezond kan ontwikkelen. Van belang is dat de ouder de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind ziet en leeftijdsadequaat stimuleert en in de opvoeding consequent grenzen stelt, daarbij rekening houdend met de leeftijd van het kind. In het algemeen geldt immers dat jongere kinderen meer begeleiding nodig hebben, en dat oudere kinderen activiteiten zelfstandiger uitvoeren. Een ouder die de ontwikkeling van een kind wel ziet maar onvoldoende en/of leeftijd inadequaat stimuleert, wel grenzen stelt maar niet consequent of leeftijdsadequaat, is minder zelfredzaam. Door duidelijke regels en grenzen te stellen, en positief gedrag te stimuleren, stelt de ouder het kind in staat om diens eigen gedrag en emoties te leren reguleren. Het domein betreft tenslotte ook de signalering van geestelijke mishandeling, (affectieve) verwaarlozing en het onthouden van sociaal-emotionele ondersteuning. Aansluitend gaat dit domein erover in hoeverre de ouder stimuleert (of als negatieve uiterste: verhindert) dat het kind sociale interactie heeft met leeftijdgenoten.

Werk en opleiding
Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘werk/opleiding/dagbesteding‘ gaat over het hebben van werk en/of het volgen van een traject dat naar werk leidt (arbeidsactivering, re-integratie of opleiding). Dit geldt alleen voor personen tot de pensioengerechtigde leeftijd. Het gaat hier om de vraag of de persoon een opleiding volgt om (straks) geschoold werk te kunnen doen (startkwalificatie) of een betaalde baan heeft of een bepaalde vorm van dagbesteding heeft die naar werk leidt (re-integratietraject, beschut werk, participatiebaan, “tegenprestatie in kader van bijstandsuitkering”).

Mobiliteit
Zelfredzaamheid op het gebied van ‘mobiliteit‘ gaat over de mogelijkheid die de persoon heeft om zich al dan niet zelfstandig te kunnen verplaatsen binnen- en buitenshuis. Zelfstandig wil zeggen: zonder hulpmiddelen of zonder begeleiding door een ander of zonder vervoer verzorgd door een ander.

Sociale participatie
Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘huiselijk relaties‘ gaat over de vraag of de persoon goede relaties onderhoudt met de personen met wie hij een huishouden deelt. Ondersteunen de leden van het huishouden elkaar bij hun groei en ontwikkeling of hebben leden van het huishouden een negatieve invloed op het functioneren van elkaar? Tevens wordt hier gekeken naar het ontbreken of missen van een huisgenoot/partner (emotionele eenzaamheid). Het domein betreft ook de signalering van huiselijk geweld, mishandeling en verwaarlozing.

Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘sociaal netwerk‘ gaat over het aantal en de kwaliteit van relaties met vrienden, familie en kennissen (die geen onderdeel van het huishouden zijn). Een belangrijke vraag binnen dit domein is of de persoon voldoende personen om zich heen heeft die hem kunnen steunen en begeleiden in zijn groei en ontwikkeling. Hierbij spelen ook aspecten van sociale eenzaamheid. De kwaliteit van het sociaal netwerk is daarbij ook van belang omdat een persoon een heel omvangrijk netwerk kan hebben dat enkel bestaat uit personen waar hij, indien nodig, niet op kan rekenen en/of die een negatieve invloed hebben op het gedrag van de persoon (zgn. ‘foute vrienden’), bijvoorbeeld een drugsnetwerk, of vrienden die crimineel actief zijn). Ontbreken van een adequaat sociaal netwerk kan tot sociale eenzaamheid leiden.

Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘maatschappelijke participatie‘ gaat over de mate waarin de persoon deelneemt aan maatschappelijke, gestructureerde activiteiten en organisaties. Deelname aan elke vorm van georganiseerde activiteit zoals een sportclub, een vereniging, (school-)comité, kerk en steun- of adviesgroepen wordt als maatschappelijke participatie beschouwd. Bezoek aan café, coffeeshop of andere uitgaansgelegenheden valt niet onder maatschappelijke participatie. Werk en activiteiten gericht op werk (beschut werk, arbeidsmatige dagbesteding, re-integratietraject, “tegenprestatie bijstand”) vallen hier niet onder, maar valt onder domein werk/opleiding). Dagbesteding van gepensioneerde mensen, die niet meer hoeven werken, valt wel onder de categorie maatschappelijke participatie.

Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘justitie‘ gaat over of de persoon op dit moment, of in het (recente) verleden, in aanraking is gekomen met politie en justitie. Wanneer de persoon op dit moment zaken bij justitie heeft of had lopen zou dat mogelijk kunnen interfereren met maatschappelijke participatie of een zorg-, huisvesting- of werktraject. Het hebben van een strafblad zou mogelijk invloed kunnen hebben op de arbeidstoeleiding. In veel gevallen zullen eerst justitiële zaken moeten worden gesloten voordat andere trajecten kunnen worden gestart. Politiecontacten gaan over alle staande- en aanhoudingen door politie voor een overtreding of misdrijf. Justitiële zaken zijn over het algemeen zaken met betrekking tot het strafrecht.

Wonen
Zelfredzaamheid met betrekking tot ‘wonen‘ gaat over de stabiliteit en zelfstandigheid/autonomie van de woonsituatie van de persoon (dus wonen als activiteit).

  1. Stabiliteit. Onder stabiliteit wordt de verwachte duur van het verblijf in de huidige huisvesting verstaan, het gaat dan om de vraag hoe lang de persoon nog in de huidige woning kan blijven.
  2. Zelfstandigheid/autonomie betreft de (on)afhankelijkheid van derden om in adequate huisvesting te voorzien. Denk hierbij aan aspecten als financiering (in moeten wonen bij een ander), maar ook aan het al dan niet zonder begeleiding kunnen wonen (begeleid wonen, intramuraal wonen, asielzoekerscentrum, maatschappelijk opvang etc.).

Regie
Zelfredzaamheid op het gebied van ‘regie‘ gaat erover in hoeverre de persoon in staat is om zelf(standig) zijn leven te regelen op alle of enkele leefdomeinen. Ook zal hierbij gekeken moeten worden of, en in welke mate, de persoon daarbij begeleiding/externe hulp nodig heeft (b.v. (deels) regievoering door een ander).